Als water om een obstakel(tje) stroomt slijt het daar de oever (iets) af:
zo spoelen er bochtjes uit, tot steeds grotere lussen: meanders. 
De stroom slijt buitenbochten verder uit en legt dat neer in de binnenbochten.

Deze lus/meander is zo groot geworden dat de stroom hem door gaat ‘knippen’:
zie hoe dan zo’n stilstaande lus/vijvertje moerassig dichtgroeit,
goed voor kikkers, padden, moerasplanten ea.

In steile afkalvende buitenbochten graven ijsvogels, wilde bijen ea hun nesten
en de ondiepere, trager stromende binnenbochten zijn prima voor
kwikstaarten, allerlei waterbeestjes en visjes.
Dat vinden ze niet meer in ingedamde, gekanaliseerde beken!

Beken: Drentse Aa (Zeegser loopje), 3x Rode Beek (Meinweg), 2x Geul, Gulp