

Al lang voordat de rood-met-witte-stippen (vliegenzwam) de aandacht trekt
komen (wilde) champignons tevoorschijn in parken, grasranden en bermen.
De straatchampignon doet zijn naam eer aan: ook die heeft genoeg aan
wat resten van dood blad en ander afval, zelfs tussen zand en stadse steen.

Als ze kansen ‘zien’/voelen (op voortplanting) groeit hun mycelium/zwamvlok snel en veel paddestoelen:
samen sta je sterker tegen vreters, slakken en larven zijn ook dol op eiwitrijke champignons …
Maar dan is het wel dringen om ieder je hoed goed en breed uit te kunnen spreiden,
en zo de vliezen onder de plaatjes los te scheuren, tot hangende rokjes.

Drie dagen later zijn ze allemaal volop in productie: hun plaatjes laten talloze
donkerbruine sporen los, om door de wind meegenomen te worden.
