
Mollen leven solitair, in hun eigen vanggangen, onder zo’n 40 molshopen pp,
maar om te paren (febr.) moet je elkaar toch opzoeken en minstens dulden …
Onder een grote molshoop heeft een vrouwtje haar burcht/kraamhol gebouwd
en mannetjes moeten hun ‘thuis’ verlaten om zich naar een vrouwtje te graven.

Hun reisgangen (mollenritten) graven ze vlak onder de oppervlakte:
flinke afstanden, niet recht toe recht aan, zoekend, terug, een andere kant op?

Naar hun ondergrondse vrijages moet je raden:
de gangen van één behoedzame mol, of hebben meer hun kansen verkend?
Bij de burcht hieronder lijkt het er heftig aan toegegaan: tussen rivalen?
Of had hij aanhoudende avances nodig om haar over te halen?
Of was hij te opdringerig en heeft zij vrouwmoedig tegen’spel’ geboden?

Zo’n klein maar sterk molletje verzet al dat grondwerk voor
kraamkamers of voor al die zoekende vrijerstunnels en -bultjes daarnaartoe!
En daarna komt nog de broedzorg: die wil ze echt weer alleen doen …

